menu

Aanvullende informatie Romantiek 

Nationalisme in Finland  

1. De eerste van zijn zeven symfonieën ver­scheen in 1899, de laatste in 1924. De drie symfonische gedichten (En Saga, Tuonelan Joutsen (De zwaan van Tuonela) en het bekende Finlandia) verschenen in de jaren 1890 en werden alledrie rond 1900 herzien.

2. Van zijn symfonieën worden de Tweede en Vijfde het meest uitgevoerd.

3. Motieven kunnen van het ene thema naar het andere worden overgeheveld, of de thema's kunnen worden ontbonden doordat de motieven waaruit ze zijn opgebouwd een voor een wor­den vervangen, net zolang tot er een nieuwe structuur is ontstaan (eerste deel van de Derde symfonie).

4. De Vierde belichaamt de essentie van zijn stijl: een toonbeeld van be­knoptheid, intensiteit en thematische eenheid, gebaseerd op de tritonus C-Fis uit de openingsfrase. Origineel zijn bij Sibelius de vrije manier waarop hij omspringt met be­kende akkoorden en zijn orkestratie (met nadruk op lage registers en onge­mengde klankkleuren), maar bovenal zijn thema's, de manier waarop hij die uitwerkt en zijn vormbehandeling. In plaats van uit complete melodische pe­rioden kunnen zijn thema's zijn opgebouwd uit korte motiefjes, die eerst zelf­standig klinken en dan geleidelijk samenvloeien tot een afgerond geheel (zo­als in het derde deel van de Vierde symfonie).

5. Van zijn symfonieën worden de Tweede en Vijfde het meest uitgevoerd.

6. Soms keren een of twee basismotieven in een deel of zelfs een hele symfonie steeds terug (bij voorbeeld in de Zesde symfonie).

7. Het toppunt van vormeenheid is de Zevende symfonie, die één onafgebroken deel is. Vaak wordt die eenheid tot stand gebracht door middel van lange ostinato passages, zo­als een gedempt ruisend agitato in de strijkers als achtergrond voor melodie­fragmenten van solerende houtblazers. Andere, meer incidentele kenmerken zijn pauzes, korte, heftige frasen of plotselinge contrasten in de instrumenta­tie.

8. Zie 1.

9. Zie 1.

10. Zie 1.

11. De belang­rijkste symfonische gedichten van later datum zijn Pohjola's dochter (1906) en Tapiola (1925). De programma's van deze gedichten zijn, met uitzonde­ring van dat van Pohjola's dochter, zeer algemeen en zijn symfonieën hebben helemaal geen programma.

12. Zie 11.

13. In zijn Vioolsonate klinken nog sporen van Tsjaikovski, en in de eerste twee symfonieën van Tsjaikovski, Borodin en Grieg, maar gaandeweg ont­wikkelde Sibelius een persoonlijke stijl, waarbij een intense emotionaliteit in toom wordt gehouden door coherente, maar onconventionele vormen met een sobere, heldere textuur. Zijn originaliteit is weinig opzienbarend.