Componisten geboren tussen 1451 en 1485
Loyset Compère (~1455 – 1518)
Loyset Compère was een componist uit de Nederlandse school, zanger en geestelijke. Twee stilistische tendensen zijn sterk vertegenwoordigd: de stijl van de Bourgondische School en de lichtere stijl van de Italiaanse componisten. Compère had een gave voor het vinden van melodieën en vele van zijn liederen waren zeer geliefd. Latere componisten gebruikten verschillende ervan als cantus firmus in hun missen. Bij gelegenheid stelde hij zichzelf blijkbaar graag voor enorme technische uitdagingen, zoals de zetting van quodlibets (bijvoorbeeld Au travail suis, waarin niet minder dan zes verschillende melodieën zijn verenigd, die verschillende componisten voorheen bij de toonzetting van dezelfde tekst hadden gebruikt). Compère schreef tal van werken in een unieke vorm die soms als het vrije motet wordt omschreven, waarin iets van de lichtzinnige elegantie van het Italiaanse volkslied werd gecombineerd met de contrapuntische componeertechnieken van de Nederlanders. Zijn chansons behoren tot zijn karakteristiekste composities en vele specialisten van de Renaissancemuziek rekenen ze tot zijn beste werk. Compère was een van de eerste componisten die voordeel haalden uit de nieuwe drukprocedé’s, die in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de verspreiding van de stijl van de Nederlandse School in Europa. Compère schreef ook verschillende zettingen van het Magnificat.
naar boven
Jacob Obrecht (~1457 – 1505)
Jacob Obrecht was een Vlaams componist, geboren in Gent. Theologie gestudeerd en tot priester gewijd. Aanstellingen als zangleraar en koormeester in Bergen op Zoom, Kamerijk, Brugge, Ferrara, Brugge en Antwerpen. Daarna naar Frankrijk (~ 1492). In 1494/95 componeerde hij het motet Inter praeclarissimas virtutes en probeerde daarmee bij de paus in de belangstelling te komen. In de jaren 1497 – 1500 geteisterd door langdurige ziekte. In 1503 probeerde hij de aandacht te trekken van keizer Maximiliaan I. Waarschijnlijk componeerde hij de mis Sub tuum praesidium voor hem en ontving daarvoor een geschenk. Vanaf 1504 was Obrecht wederom in Ferrara. Hij volgde Josquin Des Prez op als kapelmeester. Jacob Obrecht schreef vooral kerkelijke muziek: missen en motetten. Van hem zijn daarnaast enkele wereldlijke liederen bekend. Hij was een volgeling van Johannes Ockeghem. Jacob Obrecht was naast Josquin des Prez één van de toonaangevende vertegenwoordigers van de Vlaamse polyfonie van de Middeleeuwen/Vroegrenaissance. Ondanks het vasthouden aan de Nederlandse stijl was Obrecht vernieuwend; met name op harmonisch gebied en in de variatie in methoden om met de bestaande melodie om te gaan was hij zijn tijd vooruit. Dit werd ook erkend door zijn tijdgenoten. Hij stierf in Ferrara aan de pest.
naar boven
Jean Mouton (1459 – 1522)
Jean Mouton was een Franse componist van de Renaissance. Hij is beroemd geworden door zijn motetten, die tot de meeste verfijnde uit die tijd golden en omdat hij de leraar was van Adriaan Willaert, een van de oprichters van de Venetiaanse School. Mouton schreef een motet, Christus vincit, voor de verkiezing van paus Leo X in 1513, hetgeen hogelijk door hem gewaardeerd werd. Mouton schreef voorts 9 Magnificats, 15 missen, 20 chansons en meer dan honderd motetten. De stijl van Mouton's muziek heeft enige overeenkomst met die van Josquin des Prez. Rond 1500 lijkt Mouton meer bewustzijn te krijgen van akkoorden en harmonisch gevoel, waarschijnlijk door zijn ontmoeting met Italiaanse muziek. In ieder geval was dit een periode van overgang tussen puur lineair denken in muziek, waarin akkoorden incidentele gebeurtenissen waren door het juiste gebruik van intervallen en muziek waarin het harmonische element de voornaamste was. Mouton werd hoog aangeschreven door zijn tijdgenoten. Zijn muziek werd herdrukt en bleef nog in de 16e eeuw andere componisten aantrekken, met name twee vrolijke kerstmotetten die hij schreef, Noe, noe psallite noe, en Quaeramus cum pastoribus, die enkele latere componisten als basis voor missen gebruikten.
naar boven
Robert Fayrfax (1464 – 1521)
Robert Fayrfax was een Brits componist uit de vroege Renaissance en werd als een van de belangrijkste componisten van zijn tijd beschouwd. Fayrfax geldt als een van de sleutelfiguren uit de generatie van Cornysh en de jonge Taverner, een tijd waarin de middeleeuwse ornamenteringsstijl langzaam werd losgelaten om plaats te maken voor het persoonlijk experiment van de componist. Het belang van Fayrfax mag blijken uit de vele kopieën die lang na zijn dood nog van zijn werk werden gemaakt. Hij studeerde muziek, zowel in Cambridge als in Oxford; in 1504 promoveerde hij te Cambridge tot doctor in de muziek, en in 1511 te Oxford. Hij genoot een reputatie als een goed zanger en zong op de begrafenissen van een aantal prinsen en koningen, onder wie Hendrik VII. Ook zong hij op de kroning van Hendrik VIII. Fayrfax heeft een relatief groot nalatenschap; daar zijn werk zo populair was, is er veel van bewaard gebleven. Het omvat missen, antifonen, verscheidene toonzettingen van religieuze teksten en een aantal seculiere liederen, alsmede blokfluitwerk. De Missa O quam Glorifica was zijn doctoraatswerk voor Cambridge: de mis is melodisch buitengewoon ingewikkeld. Fayrfax combineerde graag verschillende ritmes.
naar boven
William Cornysh (1465 – 1523)
William Cornysh was een Brits componist van wiens werk bijzonder weinig is overgeleverd, maar die desalniettemin een vooraanstaande reputatie geniet. Cornysh kan men (samen met Robert Fayrfax) beschouwen als de eerste Engelse Renaissancecomponist; hij ondernam pogingen los te breken uit de omstreeks 1500 extreem uitgebreide ornamentele middeleeuwse zangstijl. Van 1509 tot zijn dood was Cornysh koormeester van de Chapel Royal. Cornysh moet een veelzijdig en getalenteerd man zijn geweest; hij werkte mee aan masques voor koninklijke gelegenheden, en hij stond in zijn tijd bekend als toneelschrijver. Ook was hij een begiftigd acteur. Wat Cornysh vooral interessant maakt, is de manier waarop hij de gigantisch complexe, bijna onuitvoerbare polyfonie die toentertijd toonaangevend was, uitputte en, binnen een en hetzelfde werk, met een veel eenvoudiger idioom wist te contrasteren. Het overgeleverde Magnificat demonstreert dat hij een volstrekte beheersing van de uiterst ingewikkelde muzikale patronen bezat, en tegelijkertijd een flair voor simplisme en weldoordachte dramatiek tentoonspreidde. Voorts overleven onder andere nog een Stabat Mater en een Salve Regina, alsmede een aantal Engelstalige liedjes, waarvan Ah, Robin verreweg het bekendst is en min of meer tot het klassieke Renaissancerepertoire behoort.
naar boven
Philippe Verdelot (~1480 – ~1530)
Philippe Verdelot was een Franse componist die het grootste deel van zijn leven in Italië doorbracht. Hij wordt – samen met Costanzo Festa – beschouwd als de vader van de Italiaanse madrigaal, een a capella vocale vorm die in de late jaren 1520 is ontstaan uit een samensmelting van enkele voorgaande muziekstromen (waaronder de frottola, de canzone, de laude en ook invloeden uit de meer serieuze stijl van de motet). De stijl van Verdelot balanceert homofonisch met imitatieve texturen, die zelden gebruik maken van woordschildering, die grotendeels een latere ontwikkeling was (hoewel er een paar interessante voorafschaduwingen kunnen worden gevonden). De meeste van zijn madrigalen zijn voor vijf of zes stemmen. Verdelots madrigalen waren enorm populair, zoals blijkt uit hun frequentie van herdruk en hun brede verspreiding in heel Europa in de 16e eeuw. Hij componeerde ook motetten en missen.
naar boven
Clément Janequin (~1485 – 1558)
Vermeende portretten van Clément Janequin op internet blijken niet van hem te zijn
Clément Janequin was een Franse componist uit de Renaissance. Vanaf 1555 was hij lid van de hofkapel van koning Hendrik II van Frankrijk. Hij was reeds tijdens zijn leven beroemd, met name vanwege zijn meer dan 400 zettingen van chansons, die in talrijke muziekuitgaven zijn opgenomen, te beginnen in de chansonverzamelingen van Pierre Attaingnant. Hoewel hij het grootste deel van zijn carrière in dienst van de kerk was, bestaat de enige liturgische muziek die van hem is overgeleverd slechts uit twee missen, een enkel motet, en in het jaar van zijn dood een bundel met vierstemmige toonzettingen van Geneefse psalmen, psalmvertalingen van Clément Marot gezongen op in Duitsland gebruikelijke melodieën. Beroemd is hij geworden om zijn programmatische chansons en kunstige nabootsingen: vogelzang in Le chant des oiseaux, de geluiden van de jacht in La Chasse, de straatgeluiden van Parijs in Les cris de Paris, en La Bataille van de Slag bij Marignano in 1515. Daar imiteert hij alle krijgsgeluiden, van trompetgeschal tot kanonvuur en het geschreeuw van de gewonden. Daarnaast schreef hij korte en meer verfijnde chansons in de stijl van Claudin de Sermisy, op teksten door enkele van de vooraanstaande dichters van die tijd, waaronder Marot.
naar boven