menu

Aanvullende informatie Romantiek 

Het lied  

1. Zumsteeg - Liederen: Tegen het einde van de achttiende eeuw begon het Duitse lied romantische trekken te krijgen. Johann Rudolf Zumsteeg (1760- 1802) ontwikkelde een nieuw type lied, de ballade. In dit typisch Duitse genre werden de populaire Schotse en Engelse ballades geïmiteerd.

2. Bürger - Lenore: Na de publikatie in 1774 van Lenore van de dichter Gottfried August Bürger (1747-1794) won de ballade snel aan populariteit. De meeste ballades waren vrij lange gedichten. Daarbij trachtten de dichters iets te behouden van het karakter van de oude volksballades waarop zij zich baseerden. Een van de meest produktieve componisten van ballades was Carl Loewe (1796-1869).

3. Loewe - Balladen: Zie 2.

4. Loewe - Erlkönig: Zie 2. (Concreet sprekend voorbeeld)

5. Schubert - Heidenröslein: Uit de liederen blijkt Schuberts grote gave voor het schrijven van mooie melodieën. Veel van zijn melodieën hebben het eenvoudige, ongekunstelde karakter van een volkslied (Heidenröslein, Der Lindenbaum, Wohin? en Die Forelle bij voorbeeld); sommige zijn doortrokken van romantische lieflijkheid en melancholie (Am Meer, Der Wanderer, Du bist die Ruh'); en weer andere zijn declamatorisch, intens en dramatisch (Aufenthalt, Der Atlas, Die junge Nonne, An Schwager Kronos).

6. Schubert - Der Lindenbaum: Zie 5.

7. Schubert - Wohin?: Zie 5.

8. Schubert - Die Forelle: Zie 5.

9. Schubert - Am Meer: Zie 5.

10. Schubert - Der Wanderer: Zie 5.

11. Schubert - Du bist die Ruh': Zie 5.

12. Schubert - Aufenthalt: Zie 5.

13. Schubert - Der Atlas: Zie 5.

14. Schubert - Die junge Nonne: Zie 5.

15. Schubert - An Schwager Kronos: Zie 5.

16. Schubert - Gruppe aus dem Tartarus: Naast een talent voor melodie bezat Schubert een fijn oor voor harmonische kleur. Zijn vaak vergaande en complexe modulaties, soms met lange passages waarin de tonaliteit in het onzekere wordt gelaten, zijn een krachtige onderstreping van de dramatische wendingen in de liedtekst. Treffende voorbeelden van gedurfde harmoniek leveren Gruppe aus dem Tartarus en Das Heimweh. Het laatste lied toont ook een van Schuberts favoriete stijlfiguren, het heen en weer bewegen tussen majeur en mineur zoals dat ook gebeurt in Ständchen en Auf dem Wasser zu singen.

17. Schubert - Das Heimweh: Zie 16.

18. Schubert - Ständchen: Zie 16.

19. Schubert - Auf dem Wasser zu singen: Zie 16.

20. Schubert - Am Meer: Het meesterlijk gebruik van chromatische kleuring in een overwegend diatonisch klankbeeld is een ander kenmerk van het werk van Schubert (Am Meer, Lob der Tränen).

21. Schubert - Lob der Tränen: Zie 20.

22. Schubert - Gretchen am Spinnrad: De pianobegeleiding in Schuberts liederen is al even gevarieerd en ingenieus. Het karakter van de pianopartij vloeit vaak voort uit een beeld in de tekst. Zo suggereert de begeleiding van Gretchen am Spinnrad niet alleen het snorren van het spinnewiel, maar ook de opwinding van Gretchen als zij over haar minnaar zingt. De dreunende, in triolen gespeelde octaven uit de Erlkönig beelden niet alleen het galopperende paard uit, maar ook de buitenzinnige vrees van de vader, die met zijn angstige kind in de armen geklemd door de nacht rijdt. Op indrukwekkende wijze schetst Schubert de drie personages uit dit drama: de vader, de sluwe elfenkoning, en het doodsbange kind.

23. Schubert - Erlkönig: Zie 22.

24. Schubert - Der Doppelgänger: Een volstrekt andere stijl van begeleiding vinden we in Der Doppelgänger. Hier klinken slechts lange, sombere akkoorden, met een terugkerend onheilspellend motief in lage, driedubbele octaven. Daarboven stijgt een declamerende stem tot een ontzagwekkende climax, alvorens te verzinken in een wanhopige slotfrase. De spookachtige verschrikking zou door niets beter kunnen worden gesuggereerd dan door de zwaar beladen donkere akkoorden.

25. Schubert - Die schöne Müllerin: Een aantal van Schuberts fraaiste liederen maken deel uit van de twee cycli op gedichten van Wilhelm Müller (Die schöne Müllerin, 1823, en Winterreise, 1827). Schwanengesang uit 1828 was niet als cyclus opgezet maar is na zijn dood wel zo uitgebracht. Het bevat zes liederen op gedichten van Heinrich Heine. Schubert betrok zijn teksten uit het werk van uiteenlopende dichters. Hij koos in de eerste plaats teksten die zich zeer goed leenden voor muzikale bewerking, ook als de literaire kwaliteit minder was; maar zelfs oninteressante poëzie kwam door zijn muziek op een hoger niveau.

26. Schubert - Winterreise: Zie 25.

27. Schubert - Schwanengesang: Zie 25.

28. Schumann - Dichterliebe: Schumann schreef prachtige liefdesliederen; in 1840, het jaar waarin hij met Clara Wieck trouwde, componeerde hij meer dan honderd liederen, waaronder de twee cycli Dichterliebe (Heinrich Heine) en Frauenliebe und Leben (Adalbert von Chamisso). Deze werken vormen de volmaakte belichaming van Schumanns romantische aanleg.

29. Schumann - Frauenliebe und Leben: Zie 28.

30. Peter Cornelius - Lieder: Minder belangrijke liedcomponisten waren Peter Cornelius (1824-1874) en Robert Franz (1815-1892), wiens bekende Widmung karakteristiek is voor de eenvoud en de melodieuze gratie van zijn stijl. De liederen van Liszt zijn niet zo beroemd als zijn composities voor orkest en voor piano, maar bevatten een aantal prachtige toonzettingen van gedichten van Heine, met name een zeer dramatische bewerking van Die Lorelei.

31. Robert Franz - Widmung: Zie 30.

32. Franz Liszt - Die Lorelei: Zie 30.

33. Brahms - Volksliederen: Gedurende zijn hele leven componeerde Brahms liederen - 260 in totaal. Hij arrangeerde veel Duitse volksliederen, onder meer een verzameling van veertien die in 1858 verscheen en een van negenenveertig die in 1894 werd gepubliceerd. Brahms had het volkslied tot zijn ideaal verheven en schreef veel van zijn eigen liederen, zoals het bekende Wiegenlied, in deze stijl. Eenzelfde volksliedachtige bekoring hebben zijn twee bundels met de Liebeslieder opus 52 en 65.

34. Brahms - Wiegenlied: Zie 33.

35. Brahms - Liebeslieder: Zie 33.

36. Brahms - Vergebliches Ständchen: Schubert was Brahms' voorbeeld bij het schrijven van liederen en een aanzienlijk deel daarvan heeft de min of meer vrij behandelde strofische vorm die we kennen van Schubert. Een voorbeeld daarvan is Vergebliches Ständchen, een van de weinige liederen van Brahms met een humoristisch en uitgesproken vrolijk karakter (evenals trouwens het Tambourliedchen en Der Gang zum Liebchen).

37. Brahms - Tambourliedchen: Zie 36.

38. Brahms - Der Gang zum Liebchen: Zie 36.

39. Brahms - Sapphische Ode: Over het algemeen slaat Brahms een serieuze toon aan. Een van Brahms' bekendste liederen, de Sapphische Ode, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Binnen zijn overwegend bedachtzame stijl is wel degelijk ruimte voor passie, die des te sterker werkt doordat zij nooit ontaardt in overdaad maar altijd in bedwang wordt gehouden. Zo behoren bij voorbeeld Wie bist du, meine Königin en Meine Liebe ist grün of sommige van de romances uit de Magelone-cyclus tot de mooiste Duitse liefdesliederen.

40. Brahms - Wie bist du, meine Königin: Zie 39.

41. Brahms - Meine Liebe ist grün: Zie 39.

42. Brahms - Romances uit de Magelone-cyclus: Zie 39.

43. Brahms - 0 wüsst' ich doch den Weg zurück: De belangrijkste elementen in de liederen van Brahms zijn de melodie en de bas, de tonale ordening en de vorm. Uitgebreide arpeggio-figuren (0 wüsst' ich doch den Weg zurück) en syncopische ritmen komen vaak voor. De mooiste en voor Brahms zeker meest karakteristieke liederen zijn misschien wel die met bespiegelingen over de dood. Feldeinsamkeit, Immer leiser wird mein Schlummer, Auf dem Kirchhofe en Der Tod, das ist die kühle Nacht zijn daarvan goede voorbeelden, evenals de Vier ernste Gesänge op bijbelse teksten, Brahms' laatste meesterwerk.

44. Brahms - Feldeinsamkeit: Zie 43.

45. Brahms - Immer leiser wird mein Schlummer: Zie 43.

46. Brahms - Auf dem Kirchhofe: Zie 43.

47. Brahms - Der Tod, das ist die kühle Nacht: Zie 43.

48. Brahms - Vier ernste Gesänge: Zie 43.