menu

Aanvullende informatie Romantiek 

Opera en muziekdrama in Frankrijk  

1. Gasparo Spontini - La Vestale: In La Vestale com­bineerde Spontini het heroïsche karakter van de late opera's van Gluck met de hoge dramatische spanning van de destijds populaire verhalen vol ont­snappingen en reddingen. Hij omgaf het geheel met een vertoon van grote pracht door solisten, koor en orkest.

2. Luigi Cherubini - Les deux journées: Spontini's belangrijkste collega's in Pa­rijs waren Luigi Cherubini en Etienne Nicolas Méhul (1763-1817). Cheru­bini's opera uit 1800 Les deux journées (De twee dagen, ook bekend onder de Duitse titel Der Wasserträger) stond model voor Beethovens Fidelio. Mé­hul is nu vooral nog bekend door zijn bijbelse opera Joseph (1807).

3. Etienne Nicolas Méhul - Joseph: Zie 2.

4. Giacomo Meyerbeer - Robert le diable: Meyerbeer zette definitief de toon voor het genre met Robert le diable (Robert de duivel, 1831) en Les Huguenots (1836). Geheel volgens de traditie die sinds Lully in Frankrijk had geheerst, speelde het spektakel bij grand opéra een even grote rol als de muziek. Libretto's werden zo geschre­ven dat iedere mogelijkheid voor ballet, koren en massascènes tot het uiterste werd benut, wat vaak ontaarde in 'Wirkung ohne Ursache' ('effect zonder oorzaak'), zoals Wagner de muziek van Meyerbeer typeerde. Hoewel Meyerbeers muzikale ideeën soms mager zijn, wist hij goed gebruik te maken van solis­ten, koor en orkest in grootse, dramatisch zeer sterke gebaren. Zijn vaardig­heid in het gebruik van menigtes, openbare ceremonies en confrontaties blijkt nergens duidelijker dan in de laatste scènes van de derde akte van Les Hu­guenots. Dergelijke scènes waren van invloed op Verdi en vele andere latere componisten.

5. Meyerbeer - Les Huguenots: Zie 4.

6. Daniel-François-Esprit Auber - La Muette de Portici: Bijzonder produktieve componisten van grand opéra in de jaren rond 1830 waren Auber (La Muette de Portici, De stomme uit Portici, ook bekend als Masaniello, 1828), Rossini (Guillaume Tell, 1829), en Jacques Fromental Halévy (1799-1862). Diens meesterwerk La Juive (De jodin, 1835) heeft Mey­erbeers werken terecht overleefd. La Juive en Guillaume Tell zijn de beste voorbeelden van grand opéra uit deze periode. Zij vatten de grandeur van het genre - formele en stilistische grandeur - in muziek die meer is dan louter on­dersteuning van de handelingen. Het Franse ideaal van grand opéra bleef, zij het steeds minder uitgesproken, gedurende de hele negentiende eeuw bestaan. Het beïnvloedde de werken van Bellini (I Puritani), Verdi (Les vêpres sici­liennes, Aïda) en Wagner. Wagners Rienzi is een echte grand opéra, en ook in sommige van zijn latere werken zijn kenmerken van het genre te bespeu­ren, zeker in Tannhäuser, Lohengrin en zelfs de Götterdämmerung. Ook in de twintigste eeuw leefde de traditie van de grand opéra voort in werken als Christophe Colomb van Darius Milhaud en Anthony and Cleopatra van Sa­muel Barber.

7. Gioacchino Rossini - Guillaume Tell: Zie 6.

8. Jacques Fromental Halévy - La Juive: Zie 6.

9. Vincenzo Bellini - I Puritani: Zie 6.

10. Giuseppe Verdi - Les vêpres sici­liennes: Zie 6.

11. Verdi - Aïda: Zie 6.

12. Richard Wagner - Rienzi: Zie 6.

13. Wagner - Tannhäuser: Zie 6.

14. Wagner - Götterdämmerung: Zie 6.

15. Darius Milhaud - Christophe Colomb: Zie 6.

16. Sa­muel Barber - Anthony and Cleopatra: Zie 6.

17. François Adrien Boieldieu - La Dame blanche: Van de buitengewoon populaire La Dame blanche (De witte dame) van François Adrien Boieldieu (1775-1834), die in 1825 in Parijs in première ging, was het verhaal in de eerste plaats romantisch, en de muziek melodieus, gracieus en sentimenteel.

18. Ferdinand Hérold - Zampa: Even romantisch waren de opé­ras comiques Zampa (1831) en Le Pré aux clercs (Het veld van eer, 1832) van Ferdinand Hérold (1791-1833).

19. Hérold - Le Pré aux clercs: Zie 18.

20. Auber - Fra Diavolo: Een meer bijtende Parijse stijl is die van Da­niel François Esprit Auber (1782-1871), die in Fra Diavolo (Broeder Duivel, 1830) en zijn talrijke andere komische opera's romantische en humoristische elementen samenvoegde. De muziek van zijn opera's getuigt in haar melodieën van een grote originaliteit.

21. Jacques Offenbach - Orphée aux enfers: Grondlegger van de opéra bouffe was Jacques Offenbach (1819-1880), wiens Orphée aux enfers (Orpheus in de onderwe­reld, 1858) en La belle Hélène (1864) typerend zijn voor het genre. Offen­bachs werk beïnvloedde de ontwikkelingen in de komische opera elders: de operettes van Gilbert en Sullivan in Engeland (The Mikado, 1885) en die van een Weense school waarvan Johann Strauss junior de beroemdste exponent is (Die Fledermaus, 1874).

22. Offenbach - La belle Hélène: Zie 21.

23. Gilbert en Sullivan - The Mikado: Zie 21.

24. Johann Strauss junior - Die Fledermaus: Zie 21.

25. Ambroise Thomas - Mignon: Een geliefde lyrische opera was Mignon (1866) van Ambroise Thomas (1811-1896). Veruit het beroemdste voorbeeld van dit genre is echter Gou­nods Faust, die in 1859 als opéra comique in première ging (dus met gespro­ken dialogen). Later arrangeerde de componist het werk in zijn huidige vorm, met recitatieven. Gounod beperkte zich wijselijk tot het eerste deel van Goethes drama, dat voornamelijk de tragische liefde tussen Faust en Gretchen be­schrijft. Het resultaat is een evenwichtig werk in een elegante lyrische stijl met aantrekkelijke melodieën, expressief maar nergens overdreven. Daarnaast schreef Gounod onder meer Roméo et Juliette (1867) en een aantal melodi­euze opéras comiques. Een bekende volgeling van Gounod was Camille Saint­-Saëns. Zijn belangrijkste dramatische werk was de bijbelse opera Samson et Dalila (1877).

26. Charles Gou­nod - Faust: Zie 25.

27. Gou­nod - Roméo et Juliette: Zie 25.

28. Camille Saint­-Saëns - Samson et Dalila: Zie 25.

29. Georges Bizet - Carmen: Een mijlpaal in de geschiedenis van de Franse opera ging in 1875 in Parijs in première: Carmen van Georges Bizet (1838-1875). Net als Faust werd Carmen aanvankelijk gerangschikt onder de opéras comiques, omdat er spra­ke was van gesproken dialogen, die later door vriend en collega-componist Ernest Guiraud in recitatieven werden omgezet. Het feit dat dit grimmige, re­alistische drama 'comique' werd genoemd, geeft wel aan dat het onderscheid tussen opéra comique en grand opéra louter een technische kwestie was ge­worden. Dat Bizet een sentimenteel of mythologisch plot verwierp is kenmer­kend voor een kleine maar belangrijke anti-romantische, meer realistische ont­wikkeling in de opera van de late negentiende eeuw. In zijn Spaanse decor en muzikale sfeer getuigt Carmen echter van een typisch aspect van de roman­tiek, namelijk exotisme, een aspect dat men ook in sommige van Bizets eer­dere werken aantreft (bij voorbeeld in de begeleidingsmuziek voor het to­neelstuk L'Arlésienne van Alphonse Daudet) evenals in de opera's en balletten van andere Franse componisten uit deze tijd. De muziek van Carmen bezit een ongekende ritmische en melodische vitaliteit. De textuur is sober en de or­kestratie is prachtig. Bizet bereikte met de simpelste middelen zeer dramati­sche effecten.

30. Hector Berlioz - La damnation de Faust: Geen componist droeg zoveel bij aan de glorie van de Franse romantische opera als Hector Berlioz. Hoewel zijn La damnation de Faust strikt genomen geen opera is, en niet was bestemd voor een uitvoe­ring in het theater (op de titelpagina wordt het stuk een 'dramatische legen­de' genoemd), is een bespreking hier toch op zijn plaats. De kiem van het werk lag in een vroegere compositie, Huit scènes de Faust (1828). In de uiteindelij­ke versie uit 1846 bevat de Damnation twintig scènes voor drie solisten, koor en orkest. Het concept is in essentie gelijk aan dat van de Symphonie fantas­tique en Roméo et Juliette: een symfonisch drama waarvan het verhaal alge­meen bekend wordt verondersteld, waardoor de componist vrij is alleen die scènes te gebruiken die hij voor een muzikale bewerking geschikt acht. Op die wijze kan hij een maximale verscheidenheid combineren met een zo compact mogelijke opzet. In tegenstelling tot de twee eerdere werken valt in La dam­nation de Faust niets te bespeuren van een klassieke structuur. De eigen mu­zikale stijl van Berlioz schept een eenheid die nauwelijks afhankelijk is van in­cidenteel terugkerende thema's en motieven. Het geheel is een van de meest veelzijdige en geïnspireerde composities van Berlioz; de bekende orkestrale hoogtepunten (waaronder de Hongaarse Rákóczymars) geven slechts een be­perkte indruk van de rijkdom van het stuk.

31. Berlioz - Huit scènes de Faust: Zie 30.

32. Berlioz - Rákóczymars: Zie 30.

33. Berlioz - Benvenuto Cellini: De opera Benvenuto Cellini (1838) is een ander voorbeeld van Berlioz' vernieuwende aanpak van traditionele vormen. Evenals La damnation de Faust is deze opera eerder een aaneenschakeling van breed opgezette episodes dan een minutieus uitgewerkt plot. De partituur valt op door de enorme kracht en de grote muzikale variëteit, en door de manier waarop massascènes zijn vorm­gegeven, die vooruitwijst naar Wagners Meistersinger.

34. Berlioz - Béatrice et Benedict: In 1862 componeerde Berlioz in Baden Béatrice et Benedict, een opéra comique in twee akten.

35. Berlioz - Les Troyens: De kroon op zijn dramatische werk is de grote opera in vijf aktes Les Troyens. Hij werkte eraan van 1856 tot 1858. Het eerste deel, La Prise de Troie (De verovering van Troje), werd pas in 1890 voor het eerst uitgevoerd; het tweede deel, Les Troyens à Carthage (De Trojanen in Carthago), werd in 1863 een aantal malen in Parijs uitgevoerd. Les Troyens is anders dan alle an­dere opera's. De tekst, die Berlioz zelf schreef, is gebaseerd op het tweede en vierde boek van de Aeneis van Vergilius. Evenals bij Cellini en Faust worden alleen de belangrijkste handelingen weergegeven, in enkele indrukwekkende aaneenschakelingen van scènes. De verhaallijn is sterk gecomprimeerd en op momenten die zich daarvoor lenen worden balletten, processies en andere mu­zikale nummers ingevoegd. Hoewel de uiterlijke vorm en het gebruik van een historisch (of legendarisch) onderwerp Les Troyens het aanzien geven van een grand opéra uit de jaren 1830, komt het werk feitelijk in niets overeen met het opzichtige spektakel van bij voorbeeld Les Huguenots van Meyerbeer. De antieke, bovenpersoonlijke en epische poëzie van Vergilius blijft geheel intact, de muziek ademt dezelfde geest. Geen enkele noot is op louter effectbejag ge­richt. De stijl is streng, bijna ascetisch in vergelijking met sommige vroegere werken van Berlioz. Tegelijkertijd komt iedere hartstocht, iedere scène en ie­dere gebeurtenis zinderend en op een heroïsche schaal tot leven. Les Troyens is de romantische bekroning van de Franse opera traditie van Rameau en Gluck.