Nieuwsbrief Muzikale Verhalen (66)
Januari 2025
Beste lezer,
In de eerste plaats de beste wensen voor 2025!
Voor het themanummer over Franz Joseph Haydn (december 2024) had ik de muziekgeschiedenis bijgewerkt met de hoofdstukken "Haydns instrumentale werken" en "De vocale werken van Haydn", gebruikmakend van het standaardwerk Geschiedenis van de westerse muziek. Daarbij kwam ik onderstaand fragment tegen:
Haydns gisse inzicht in de voorkeuren van het Londense muzikale wereldje blijken evenzeer uit de details als uit de grote lijnen. De onverwachte fortissimo uitbarsting op een zwak maatdeel in het langzame deel van Symfonie nummer 94 (die de symfonie haar bijnaam Surprise bezorgde) was, zo bekende hij later, aangebracht om met een verrassende nouveauté de aandacht van het publiek af te leiden van de concerten van zijn leerling en rivaal Ignaz Pleyel (1757-1831). Het gebruik van 'Turkse' instrumenten (triangel, bekkens en grote trom) en de trompetfanfare in het Allegretto van de Militarysymfonie (nummer 100), en de tikkende begeleiding in het Andante van nummer 101 (de Clock), dienden wellicht hetzelfde doel, ...
U begrijpt het al. Bovenstaande is directe aanleiding met dit nummer aandacht te besteden aan Ignaz Pleyel.
(Nagekomen luistertip van Frank van Dam Kleine Kraai)
Ik wens u veel lees- en luisterplezier!
Imke Jelle van Dam
Inhoudsoverzicht
Info bekostiging maandelijkse nieuwsbrief
Mocht u iemand kennen die mogelijk ook interesse heeft in deze nieuwsbrief, dan wordt het op prijs gesteld als u deze met begeleidend schrijven doorstuurt. Men kan zich dan zelf kosteloos abonneren (info).
Concertagenda
Antrovista actualiseert (bijna) dagelijks de concertagenda.
Overzicht concerten en muziekcursussen
naar boven
Ignaz Pleyel (1757–1831)
Ignaz Pleyel was een Oostenrijks componist uit de klassieke periode, later muziekuitgever en pianobouwer. Hij was een leerling van Joseph Haydn, met wie hij later bevriend zou blijven. Hij reisde door Italië, waar hij onder andere zijn opera Ifigenia in Aulide componeerde. In 1783 vestigde Pleyel zich in Straatsburg. Hij werd assistent van Kapellmeister Richter aan de kathedraal aldaar. Na diens dood in 1789 volgde hij hem op. In 1791 ging hij naar Londen en leidde er de "Professional Concerts" georganiseerd door Wilhelm Cramer. In deze hoedanigheid was hij de concurrent van zijn leraar Haydn, die op dat moment een andere concertenreeks leidde, georganiseerd door Johann Peter Salomon. Tijdens zijn leven was Pleyel een gevierd componist. Het hoogtepunt van zijn faam viel tussen die van Haydn en die van Beethoven. Later raakte hij wat in de vergetelheid en bleef hij vooral bekend door zijn didactische werken. Hij componeerde onder meer 41 symfonieën, 70 strijkkwartetten, strijkkwintetten en vele andere kamermuziekwerken. In 1797 richtte hij in Parijs een muziekuitgeverij op, die werk van Haydn, Beethoven, Boccherini en anderen publiceerde. Pleyel begon in 1807 met de bouw van piano's. Chopin was één van zijn enthousiaste klanten.
naar boven
Uitgebreide biografie van Ignaz Pleyel
Ignaz Joseph Pleyel werd in 1757 geboren in Ruppersthal in Neder-Oostenrijk als het achtste en laatste kind. In 1772 werd hij leerling van Joseph Haydn in Eisenstadt. Pleyel werd in zijn studie financieel gesteund door graaf Ladislaus Erdödy (1746-1786). Pleyel had duidelijk een nauwe band met Haydn, die hem als een uitstekende leerling beschouwde. Tot Pleyels leerlingenwerk uit deze tijd behoorde een marionettenopera Die Fee Urgele, (1776) uitgevoerd in het marionettentheater in het paleis van Eszterháza en in Wenen. Pleyel schreef ook een deel van de ouverture van Haydns opera Das abgebrannte Haus, uit ongeveer dezelfde tijd. Pleyels eerste professionele positie was mogelijk als kapelmeester voor graaf Erdödy, hoewel dit niet met zekerheid bekend is. Onder zijn vroege publicaties was een set van zes strijkkwartetten. In het begin van de jaren 1780 bezocht Pleyel Italië, waar hij een opera componeerde (Ifigenia in Aulide) en werken in opdracht van de koning van Napels, Ferdinand I.
Straatsburg 1783-1795
Aangetrokken door de voordelen van een positie als organist, verhuisde Pleyel in 1783 naar Straatsburg, Frankrijk, om te werken naast Franz Xaver Richter, de maître de chapelle van de kathedraal van Straatsburg. De kathedraal was zeer aantrekkelijk voor Pleyel omdat het een volledig orkest, een koor en een groot budget voor uitvoeringen bezat. Nadat hij zich in Frankrijk had gevestigd, noemde Pleyel zichzelf vrijwillig bij de Franse versie van zijn naam, Ignace. Toen hij assistent maître de chapelle was in de kathedraal van Straatsburg, schreef hij meer werken dan in enige andere periode in zijn muzikale carrière (1783-1793). In de kathedraal organiseerde hij concerten met zijn symfonieën concertantes en liturgische muziek. Na de dood van Richter in 1789 nam Pleyel de functie van maître de chapelle op zich. In 1788 trouwde Pleyel met Françoise-Gabrielle Lefebvre, de dochter van een Straatsburgse tapijtwever. Het echtpaar kreeg vier kinderen, waarvan hun oudste zoon Camille was. Marie Pleyel, (geboren Moke, 1811-1875), de toekomstige vrouw van Camille, werd een van de meest volleerde pianisten van haar tijd.
In 1791 schafte de Franse Revolutie muziekuitvoeringen in de kerk af, evenals openbare concerten. Op zoek naar ander werk reisde Pleyel naar Londen, waar hij de “Professional Concerts” leidde, georganiseerd door Wilhelm Cramer. In deze hoedanigheid speelde Pleyel onbedoeld de rol van rivaal van zijn leraar, want Haydn leidde op hetzelfde moment de concertreeks georganiseerd door Johann Peter Salomon. Hoewel de twee componisten professioneel rivalen waren, bleven ze op persoonlijk vlak op goede voet. Net als Haydn verdiende Pleyel een fortuin tijdens zijn verblijf in Londen. Bij zijn terugkeer naar Straatsburg kocht hij een groot huis, de waterburcht Château d'Ittenwiller, ongeveer 35 km ten zuiden van de stad, tussen Saint-Pierre en Eichhoffen in het departement Bas-Rhin.
Met het begin van het Terreurbewind in 1793 en 1794 werd het leven in Frankrijk gevaarlijk voor velen, waaronder Pleyel. Hij werd in totaal zeven keer voor de Commissie van Openbare Veiligheid gebracht, vanwege zijn buitenlandse status, zijn recente aankoop van een kasteel en zijn banden met de kathedraal van Straatsburg. Vervolgens werd hij bestempeld als een “collaborateur van de koningsgezinden”. De aandacht van het comité had gemakkelijk gevangenisstraf of zelfs executie tot gevolg kunnen hebben. Met voorzichtig opportunisme behoedde Pleyel zijn toekomst door verschillende stukken te componeren ter ere van de nieuwe republiek, die allemaal in Straatsburg werden geschreven rond de tijd van de Terreur. Deze stukken, met data van publicatie en details:
- La Prise de Toulon (“De inname van Toulon”) voor solo en driestemmig koor met pianobegeleiding. (19 februari 1794)
- Hymne de Pleyel chanté au Temple de la Raison (“Lofzang in de tempel van het verstand”) voor koor met pianobegeleiding. (1793 of 1794; data omstreden)
- Hymne à l'Être Suprême (“Hymne aan het Opperwezen”) tweedelige cantate. (uitgevoerd 8 juni 1794)
- La Révolution du 10 août (“De revolutie van 10 augustus”) voor solisten, koor en orkest. (10 augustus 1794)
De meeste van deze composities debuteerden in de kathedraal van Straatsburg, die in die tijd bekend stond als de Temple de l'Être Suprême (Tempel van het Opperwezen), omdat kerken tijdens de Terreur verboden waren. Pleyel werd genaturaliseerd tot Frans staatsburger en werd daarom Citoyen (burger) Pleyel genoemd. Met zijn betrokkenheid bij artistieke propaganda en loyalisme aan het nieuwe regime, kan Pleyel worden gezien als de ultieme muzikale kampioen van het Straatsburgse republicanisme. Naast het componeren van bovenstaande werken voor het Straatsburgse publiek, droeg Pleyel ook bij aan de Parijse muziekscène tijdens de Revolutie. Een voorbeeld is Le Jugement de Pâris, een pantomime-ballet van Citoyen (Burger) Gardel en uitgevoerd met muziek van Pleyel (samen met die van Haydn en Étienne Méhul) op 5 maart 1793.
Pleyel als zakenman
Pleyel verhuisde in 1795 naar Parijs. In 1797 richtte hij een bedrijf op als muziekuitgever (“Maison Pleyel”), dat onder andere een complete editie van Haydns strijkkwartetten produceerde (1801), evenals de eerste miniatuurpartituren voor studie (de Bibliothèque musicale, “muziekbibliotheek”). De uitgeverij duurde 39 jaar en publiceerde in die tijd ongeveer 4.000 werken, waaronder composities van Adolphe Adam, Luigi Boccherini, Ludwig van Beethoven, Muzio Clementi, Johann Baptist Cramer, Johann Ladislaus Dussek, Johann Nepomuk Hummel, Wolfgang Amadeus Mozart en Georges Onslow.
Pleyel bezocht Wenen voor zaken in 1805, waar hij zijn inmiddels bejaarde mentor Haydn voor een laatste keer ontmoette en Beethoven hoorde spelen. Pleyel ging in 1824 met pensioen en verhuisde naar het platteland zo'n 50 km buiten Parijs. Hij stierf in 1831, zich er blijkbaar terdege van bewust dat zijn eigen muzikale stijl volledig was verdrongen door de nieuwe romantiek in de muziek. Hij werd begraven op het Père Lachaise kerkhof in Parijs.
Pleyel's muziek
Pleyel was productief en componeerde minstens 42 symfonieën, 70 strijkkwartetten en verschillende opera's. Veel van deze werken dateren uit de Straatsburgse periode; Pleyels productie nam af nadat hij zakenman was geworden. Recente studies hebben gesuggereerd dat het thema voor de Variaties op een Thema van Haydn van Johannes Brahms, Op. 56a, waarschijnlijk niet door Haydn is gecomponeerd, maar door Ignaz Pleyel. Pleyel schreef ook muziek voor vrijmetselaarsrituelen.
Reputatie en beoordeling
Pleyel is een voorbeeld van het fenomeen van een componist (anderen zijn Cherubini, Meyerbeer en Thalberg) die in zijn eigen tijd erg beroemd was, maar tegenwoordig onbekend is. Keefe (2005) beschrijft een “rage voor zijn muziek rond 1780-1800”, en citeert een aantal contemporaine getuigen van deze golf. François-Joseph Fétis schreef bijvoorbeeld: “Welke componist heeft ooit een grotere rage veroorzaakt dan Pleyel? Wie genoot een meer universele reputatie of een meer absolute dominantie op het gebied van de instrumentale muziek? Gedurende meer dan twintig jaar was er geen amateur of professionele musicus die niet opgetogen was over zijn genie."
De faam van Pleyel bereikte zelfs de toen nog afgelegen muzikale gebieden van Amerika. Er was een Pleyel Society op het eiland Nantucket voor de kust van Massachusetts, en melodieën van Pleyel vonden hun weg naar de toen populaire shape note tunebooks. Het werk van Pleyel is tweemaal vertegenwoordigd in de belangrijkste moderne afstammeling van deze boeken, The Sacred Harp.
In zijn eigen tijd berustte Pleyels reputatie tenminste gedeeltelijk op het weinig veeleisende karakter van zijn muziek. Een recensent in de Morning Herald van Londen (1791) zei dat Pleyel “zelfs populairder wordt dan zijn meester [Haydn], omdat zijn werken minder worden gekenmerkt door de ingewikkeldheden van de wetenschap dan door de charme van eenvoud en gevoel.”
Halverwege de twintigste eeuw haalde de klavecimbelbouwer Wolfgang Zuckermann herinneringen op aan het spelen op Pleyel in zijn jeugd in de jaren 1930: “Toen ik tien jaar oud was, speelde het strijkkwartet van mijn familie veel Pleyel, omdat dat het enige was dat makkelijk genoeg was om ons op de been te houden. Mijn cellopartij bestond uit eindeloze stukken kwartnoten gespeeld op open snaren." Pleyel staat vandaag de dag nog steeds bekend als componist van didactische muziek. Generaties beginnende viool- en fluitstudenten leren bijvoorbeeld de talloze duetten spelen die hij voor deze instrumenten schreef.
Pleyel piano's en Salle Pleyel
De pianofirma Pleyel et Cie werd opgericht door Ignace Pleyel in 1807 en voortgezet door Pleyels zoon Camille (1788-1855), een pianovirtuoos die vanaf 1815 zijn vaders zakenpartner werd. Het bedrijf leverde piano's die werden gebruikt door Frédéric Chopin, die de Pleyel piano's als non plus ultra beschouwde. Het beheerde ook een concertzaal, de Salle Pleyel, waarin Chopin zijn eerste - en tevens zijn laatste - concerten in Parijs gaf. In september 2009 werd een replica van het 1830 model van Pleyel's piano gebouwd door Paul McNulty. Deze piano bevindt zich nu in de collectie van het Fryderyk Chopin Instituut in Warschau en werd gebruikt in het 1e Internationale Chopin Concours op historische instrumenten.
[bron: en.wikipedia.org/wiki/Ignaz_Pleyel]
naar boven
Beethoven - Een biografie (21)
[Bron: Een Biografie van Ludwig van Beethoven (1770–1827) door Jan Caeyers]
(In aansluiting op: www.imkejellevandam.nl/nieuwsbrief-muzikale-verhalen-65--611.html#Beethoven:)
Maar tegelijkertijd componeerde Beethoven ook werken met een grotere draagwijdte, waarbij hij, bewust of onbewust, de grenzen van zijn muzikaal denken verlegde. De Sonate in Es (op. 7) die hij schreef voor Babette Keglevics, zijn lievelingsleerling op dat moment, is van een totaal andere pianotechnische orde dan al het voorgaande. Het eerste deel, een zeer snel en briljant allegro molto e con brio, bevat grote intervalsprongen, legato octaven, snel gebroken octaven en uitgeschreven tremolo's, en stelt nieuwe atletische eisen aan de speler. De pianoklank krijgt ook een voor die tijd 'ongehoord' gewicht: vooral in het derde en vierde deel wordt de introverte hoofdkleur verstoord door een diabolische klankexplosie in het midden van het stuk. En omdat Beethoven maar al te goed besefte dat de verbreding van zijn klankpalet consequenties had voor de allure van het volledige muzikale verhaal - zoals er een relatie bestaat tussen de dikte van het penseel en de grootte van het doek - dijde de sonate ook in de lengte uit. Het tweede deel, het largo con grande espressione, schrijdt bovendien langzaam vooruit, de intensiteit is hoog en de puls zeer laag. Dit alles maakt dat deze sonate een van de meest monumentale is die Beethoven ooit heeft geschreven, met het gevolg dat ze geen andere in haar omgeving meer duldt. Beethoven was dan ook van oordeel dat hij deze sonate niet meer kon onderbrengen in een traditionele cyclus van drie en liet haar daarom apart uitgeven als 'Grande Sonate'.
naar boven
Gids voor orkestmuziek (39): Joseph Haydn (12)
Concert voor cello en orkest in D (1783; ca 22 min.)
Allegro moderato - Adagio - Allegro
Sinds omstreeks 1700 de Italiaan Guiseppe Jacchini, cellist te Bologna, het eerste celloconcert schreef zijn talloze concerten voor cello in uiteenlopende stijlen gecomponeerd. Tien of twaalf ervan behoren tot het gangbare repertoire. Daaronder neemt Haydns celloconcert een speciale plaats in. Hij schreef evenwel zes of acht concerten voor dit instrument, waarvan er twee (beide in D grote terts) opnieuw zijn uitgegeven. Het eerste is het bekendste. Het auteurschap van Haydn wordt echter betwijfeld. Het zou van Anton Kraft, een leerling van Haydn stammen. Maar deze bewerkte het opnieuw en zette er zijn eigen naam onder. Kraft, die cellist was in het hoforkest van Esterhazy, schreef ook celloconcerten, maar zijn opus 4 bijv. toont aan dat zijn muziek tot een latere en briljanter stijl behoort. En briljant of virtuoos is Haydns concert geenszins. Maar door zijn melodieuze schoonheid is het prachtig geschikt voor het instrument en daarom terecht door cellisten en publiek geliefd. Men komt gelukkig hoe langer hoe meer terug van de zware zetting voor groot orkest die Gevaert in 1890 maakte. Ze wordt dikwijls 'uitgedund'. Maar het mooist klinkt de oorspronkelijke partituur voor kamerorkest van strijkers met hoorns en hobo's.
naar boven
Die Matthäus Passion (22)
Auteur: Lou van Strien (1899-1944)
Vorige delen van deze maandelijkes feuilleton zijn verzameld in één document.
Wanneer in 1829 de Matthaeuspassie haar wederopstanding beleeft, zijn de bronnen van Bach's kunst grootendeels voor de menschheid verloren gegaan: men staat onzeker en vreemd tegenover een kunstwerk dat weinig of geen affiniteiten meer vertoont met de muziek van die dagen. Wel hebben Mozart en Beethoven Bach's grootheid erkend en uitgesproken, maar voor de muziek- (lees: de concert-) praktijk heeft die waardeering weinig of geen beteekenis. Alvorens de Matthaeuspassie haar onvergankelijke schoonheid geheel zal kunnen openbaren, moeten eerst de wetten van die muziek en haar heel-eigen uitvoeringspraktijk in de herinnering worden teruggeroepen. Daarmede zijn tientallen van jaren gemoeid en niet voordat in het begin der twintigste eeuw de muziekwetenschap haar verlossend woord heeft gesproken, is het oogenblik aangebroken waarop 's meesters werk in zijn volle grootheid gerealiseerd kan worden. De arbeid, die thans in het belang van de uitvoering verricht moet worden, is even groot als moeilijk. Want de tradities waarop de reproductie berust, zijn verloren gegaan en de reconstructie stuit op vele problemen. Een geheel nieuwe uitvoeringspraktijk is inmiddels ontstaan en die vertolkingsstijl blijkt op Bach's werk volstrekt niet van toepassing. De affectstijl der muzikale romantiek is berekend op den tusschenpersoon, op den reproducent ten behoeve van wien de componist duidelijke aanwijzingen in zijn muziek heeft gegeven. In Bach's tijd was de componist tevens de vertolker of althans de leider en het geven van voorschriften tot de uitvoering was dus te eenenmale overbodig. Een "handleiding" voor de uitvoering der Matthaeuspassie ontbreekt dus en daarzonder kan men het toch niet goed stellen. Want allerlei vragen rijzen: ten aanzien van de bezetting en der instrumentatie, ten aanzien van den voordrachtsstijl, ten aanzien van de in onbruik geraakte instrumenten zooals het clavecimbel of sommige blaas- en strijkinstrumenten. En ook ten aanzien van de integraliteit.
(Volgende delen van deze feuilleton in de komende nieuwsbrieven)
naar boven